De IJsselvallei, kustland

Albert Corporaal

Terzijde: we schrijven al weer laat in de 21ste eeuw. Het schrijven bestaat al geruime tijd uit een draadloze koppeling van ons hoofd met een schrijftoestel, waarbij de schrijver diens gedachten, zonder de ambachtelijke tussenkomst met getyp, doet optekenen. Correcties, noodzakelijk vanwege niet-relevante gedachten en taalkundige slordigheden, worden automatisch gecorrigeerd. Decennia na nu zijn inmiddels achter ons en we schrijven dit 2075 en later. 


Ik geef het landschap, dat er wellicht kan komen, hierna een gezicht en dus stem.


Kust: duinen en wadden


Ergens in onze contreien ligt een landschap op de loer dat overal de sporen in zich heeft van de zee, die de lang verdedigde zeedijken onder haar gerezen golven verborgen heeft. Het Nederland van ooit heeft zich teruggetrokken op wat destijds al ‘hogere gronden’ heette, zeg de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, grote delen van het noorden, oosten en zuiden van ons land. Ergens aan de westerkim doemt een rij kleine, zandige eilanden op, resten van de duinen die nog gespaard gebleven zijn en grotendeels ook onbewoond gebleven zijn: de eilandjes worden gewoon ‘De Duinen” genoemd. De rij begint al ruim voor de Belgische grens en loopt na Den Helder helemaal door tot ons laatste Waddeneiland dat ongeveer op de plek van Rottum ligt. Eens hadden Nederlandse kustverdedigers met allerlei ingrepen de kustlijn en de duinenrijen proberen te verdedigen, denk aan zandsuppleties, kerven in onze duinen, zelfs met een tweede, zeewaarts gelegen kustlijn, maar niets had uiteindelijk geholpen. Het broodnodige zand was niet meer aan te slepen en de zeespiegel was te snel gerezen.


Verder naar het oosten zijn er hier en daar nog eiland-achtige hoogtes, deels bewoond maar ook al  verlaten want van menselijk leven aldaar is nauwelijks meer sprake. De Deense Waddeneilanden zijn verdwenen. De zee tussen de nieuwe eilanden en de nieuwe kustlijn kunnen we wel als Waddenzee beschouwen, plek waar én getijde én sedimentatie hoogtij vieren. Deze nieuwe Waddenzee is uitgestrekter dan ze eens was en het dagelijks 2-maals droogvallende deel is tegenwoordig omvangrijker. Die droogvallende delen zijn (weer) helemaal begroeid geraakt met zeegras en de prielen en geulen zijn veel prominenter (veel dieper ingesleten) aanwezig. 

De vertrouwde ‘blonde’ duinen zullen ons op langere duur niet meer tegen de oprukkende zee kunnen beschermen. 


Van IJsselmeer naar binnenzee 

De toenmalige Afsluitdijk, waarin al grote zee-water-doorlatende openingen zaten, gaat bij vloed grotendeels onderwater. Van een paar delen heeft men nieuwe, maar onbewoonde eilanden gemaakt  die aangepast zijn aan de stroming. Het voormalige IJsselmeer is in fasen weer ‘teruggegeven’ aan de zee en wederom zijn Wieringen en Urk eilanden. Het destijds al vaak geteisterde Schokland heeft deze transgressie niet overleefd; ook heel grote delen van het laaggelegen deel van overig Nederland niet. Het eiland Gaasterland is met een op poten staande weg verbonden met Oldemarkt, via waar eens Lemmer, Kuinre en Ossenzijl gelegen hebben. De verschillende overheden hebben samengewerkt én op een geconcentreerde manier hun middelen ingezet opdat er een bewoond Nederland zou blijven bestaan. Veel woon- en werkgebieden zijn verplaatst naar hoge, (zee-)watervrije delen. Op plekken waar wel sedimentatie plaats had, maar getijdewerking nagenoeg onmerkbaar was is weer een Boddenkust ontstaan, een kust van vooral ondiep water met veel sedimentatie (modderachtige bodems) en zonder getijde. Het watertype is daar gemiddeld heel zwak brak. Er is daar op vrij grote schaal ondiep water met  oer-moerassen ontstaan met uitgestrekte, geëxploiteerde velden met riet, biezen en lisdodden. 

De eens gevreesde Zuiderzee zal op termijn de Schokkerzee gaan heten, haast onvoorstelbaar……….


Alleen wonen waar geen water is


Het dal van de IJssel, met een daarin de vrijelijk stromende rivier, heeft een breedte die loopt van de Veluwerand aan haar westzijde tot aan de Sallandse en Achterhoekse hoogten aan haar oostkant. Alle bebouwing van na 2050 is geconcentreerd op de hoogwatervrije gronden, er zijn daar compleet nieuwe steden verrezen, zoals Nieuw-Zwolle, Nieuw-Deventer, Nieuw-Zutphen en menig ander woon- en werkoord. Deze nieuwe locaties zijn met de allernieuwste voorzieningen verrezen en zijn sterk bepaald door inzichten omtrent stedelijke ecologie, duurzaamheid en zelfredzaamheid ten aanzien van energiegebruik. Het rivierdal van de IJssel onderscheidt zich van andere rivierdalen door het volledige accent op natuur, milieu en vrije-tijds-beleving. De andere rivieren hebben een sterk economisch accent, gericht op aan- en doorvoer van bulk.

Wat de IJssel zo aantrekkelijk maakt is dat er zowel voor landschap en natuur als voor de bezoeker binnen het dal geen beperkingen opgelegd zijn, hoewel er één randvoorwaarde gehanteerd wordt: het water mag geen gevaar opleveren. De open ruimten worden benut voor landbouw die volledig inspeelde op het veranderende klimaat: natte winters, verdrogende zomers, gelardeerd met seizoens-onafhankelijke hoosbuien.

Pas laat in de 21ste eeuw werden we ervan doordrongen dat we zo ver mogelijk weg van de zee moeten gaan werken en wonen. 


Iedere kant een eigen karakter 


Op de overgang van de oostelijke rand van de Veluwe naar het dal is op veel plekken het landgebruik volledig op het ontstaan van natuur gericht. Bebouwing is op de noord-zuid-gradiënt niet langer toegestaan en vindt vooral oost-west aan de hoge kant plaats. Aan de Overijsselse kant is in de wereld van Salland relatief veel ruimte benut om er te wonen en te werken,  afwisselend met ruimte voor de productie van voer en voedsel. 


Aan de instroomkant van de IJssel - zeg de zijde bij Westervoort - zijn grote kunstwerken gemaakt die het water doorgeleiden en verdelen zodat het merendeels – vooral in droge perioden - door de Rijn, de Lek en weer door de Oude Rijn stroomt. Water dat voor de IJssel bedoeld is, komt uiteindelijk in de noordelijk gelegen Schokkerzee terecht. Overigens zijn de destijds gerealiseerde Markerwadden weer grotendeels onder water verdwenen, ze zijn nog waarneembaar als ondiep water met hier en daar wat kleine moerassen waarin riet en biezen overheersen. 


Aan de uitstroomkant ligt een recent ontwikkelde boddenkust*, deels ontstaan uit de nagenoeg helemaal verdwenen Kamper-eilanden en deels nieuw ontstaan in de monding van de vrij-uitstromende IJssel. Deze boddenkust herbergt een recent en op oer-landschap gelijkend gebied  en is vrijwel boomloos. Grote roofvogels en veel kolonievogels plegen in het hogere landschap in randen van bossen te broeden. Graslanden in een heel brede zone rondom de Schokkerzee zijn vermorst* en worden grootschalig geëxploiteerd met de teelt van Lisdodden, waar men grondstoffen voor (be-)kledingindustrie van maakt, vooral een breed scala aan garens. 

Schokland, het eiland van weleer is in de loop van deze eeuw wederom een eiland geworden en daarmee is dit Wereld Erfgoed veel beter beschermd geraakt 


Waterautoriteit 

De afgelopen eeuw heeft de nationale overheid, die Den Haag allang geleden voor Apeldoorn verruilde, erkend dat lang niet alle belangrijke thema’s van binnenlands bestaan en bestuur via de politiek aangestuurd moesten blijven. Ze riepen daarom ‘autoriteiten te hulp’, politiek neutrale, deskundige adviseurs en of adviescolleges, om kritisch mee te kijken en het bestuur op tijd te waarschuwen mocht er iets niet goed (dreigen of lijken te) gaan. 
Voor het buitengebied is het na de instelling van een Ecologische Autoriteit (EA) een tijd stil gebleven, maar al weer zo’n 25 jaar geleden werd de Landschaps Autoriteit (LA) ingesteld. Er was al een soort netwerk van adviseurs, zoals zogenaamde ‘rijksheren’ (v/m), maar die waren of onvoldoende bekend bij de bevolking en/of hadden geen status en erkenning gekregen bij de Europese regering en/of waren vrij sterk ondergesneeuwd in het ooit goedbedoelde netwerk van adviseurs. 
De  Waterautoriteit (WA) kon gevraagd en ongevraagd, net als de andere autoriteiten, de overheden tot adviseur zijn. Daar was nog al eens reden toe, omdat lokaal in de besluitvorming van het bestuur vaak te veel lokale, regionale en of sectorale belangen doorklonken, terwijl er goede redenen waren (en zijn) om zaken op een iets hoger niveau te beoordelen en dan daar na te handelen. De WA had in de praktijk haar handen vol aan adviezen en tikte menigmaal ‘raden’ van gemeenten, intra-bestuurslagen (denk aan waterschappen van weleer, veiligheidsregio’s)  en provincies op de vinger; maar de nationale overheid werd nimmer ontzien als er gerede twijfel over zaken was, denk aan kwesties inzake waterlopen en waterverdeling in de grensgebieden met onze buurstaten. Zelfs kan (kon) het wel eens voorkomen dat de WA hier haar vinger opsteekt over zaken die zich ergens helemaal bovenstrooms voordoen. Bekend geworden is de zaak van de kap van een aantal alpine bossen, het negatieve effect ervan op de berghellingen en de verhevigde ‘piekachtige’ afvoer van het water stroomafwaarts. 


Wet op spongiteit (WOS) 


Eens was er een internationale richtlijn, die leden van de Europese regering op indringende wijze aanraadde om de kwaliteit van het water(-lichaam) te gaan verbeteren. De richtlijn bracht erg vaak nationale conflicten met zich mee en menigmaal, niet zonder ‘succes’ trouwens, werd een voorgenomen maatregelen voor het gerecht teniet gedaan. Niet zo vreemd, want in nogal wat gevallen was er een botsing van lokale of regionale belangen met de Europese doelen. 
Zo was het bekend dat de KRW-maatregelen (Kader Richtlijn Water), hoe goed bedoeld ook, vaak niet strookten met zaken die aan de nationale Natuurwetgeving gelieerd waren. Een jaar of 20 geleden – we schrijven nog steeds de 2e helft van de 21ste eeuw – heeft men daarom de WOS, een Europese Wet op (de) spongiteit*** vastgesteld. Het was op initiatief van een brede coalitie van ‘politieke middenpartijen’. Het ging om het volgende. Al decennia wist men dat, als gevolg van bovenstroomse hydrologische en/of hydraulische werken, er benedenstrooms (ernstige) gevolgen konden optreden. Berucht waren de vele overstromingen in de 20- en 30-jaren met erg veel economische, humanitaire en of sociale gevolgen. Men begin in te zien dat je niet zo maar bovenstroomse water-barrières kon slechten, want dan konden hoosbuien nauwelijks meer geremd en getemd worden: dijken en dammen hielpen niks. Neerwaartse stromen van water ontwikkelden tot alles verwoestende watermassa’s. Bovenstrooms ‘vasthouden’ van water bleek ook een slimme zet te zijn om droogte te kunnen voorkomen. Tegenwoordig komen dit soort overstromingen nauwelijks meer voor, omdat de WOS de Europese lidstaten verplicht om een goede waterbalans voor ieder stroomgebied te realiseren. En waar een stroomgebied ook andere landen raakt, daar is samenwerking juist een zeer effectief middel gebleken.

Noodgedwongen zijn we gaan beseffen dat alleen internationaal recht ons de beste bescherming geeft tegen wateroverlast, maar ons ook bij de les brengt als het om potentiële watertekorten gaat. 


Zee-exploitatie 


Haast driekwart van de aarde bestaat uit zee of oceaan en een veel kleiner deel uit land. Vreemd genoeg heeft men het water altijd erg stiefmoederlijk behandeld. In navolging van enkele landen die al geruime tijd de zee als voedselbron weten te benutten, zijn wij in ons land daarmee flink aan de gang gegaan. Bevissing vindt alleen plaats op soorten die zich goed laten bevissen en waarvan de stand op de juiste wijze geëxploiteerd wordt; men heeft veel van het verleden geleerd, hoewel het nog lang duurde voor men de visserij buiten de territoriale wateren en/of op grotere dieptes, aan strenge regels mocht gaan onderwerpen. 


Het zoute kustwater is in ons land optimaal geëxploiteerd. Waar dat kan heeft men met dat water zilte teelten ontwikkeld. En men heeft de exploitatie van een belangrijke deel van onze kustwateren weten te optimaliseren. Er zijn tientallen algenkwekerijen gekomen waar men hoogproductieve algensoorten voor is gaan benutten. Naast zulk soort planten is men de teelt van dierlijk voedsel voor de mens steeds verder gaan stimuleren. 
Terwijl de indoor-teelten van insecten een hoge vlucht heeft genomen, iets overeenkomstig geldt voor de teelt van filter-feeders (allerlei schelpdieren als oesters, mossels, eendemossels, koralen), kreeftachtigen (kreeften, krabben, garnalen) en diverse wormensoorten. Anno nu halen we voor ruim 70% ons voedsel uit, aan zee gerelateerd, teelten. 


De teelt van vissen is sterk aan banden gelegd omdat deze – in principe duurzame teelttechniek – volledig uit de hand dreigde te lopen vanwege de herkomst van het voer: dat bleek in veel gevallen afkomstig te zijn van in de (sub-)tropen gevangen zeedieren, die in gemalen toestand in onze contreien als visvoer diende. Dat leidde tot allerlei vormen van bio- en bontindustrie.

 In Japan liep men duidelijk voorop als het ging om voedsel in relatie tot de zee te produceren. Neem bijvoorbeeld de grootschalige teelten van allerlei, inmiddels ook al geselecteerde, algenrassen voor ons voedsel 


IJssel: open en dicht 


Al haast een halve eeuw geleden is al geopperd om de noordelijke tak van de Rijn, namelijk de IJssel, in het zomerhalfjaar een ander rivierpeil te geven dan in het winterhalfjaar. Concreet heeft men in 2057 ter hoogte van Westervoort grote schuiven in de rivier gebouwd die men meer of minder kan sluiten. In het zomerhalfjaar wordt deze riviertak door dit mechanisme bijna gesloten, waardoor deze Rijn-tak geleidelijk een steeds geringere afvoer krijgt en uiteindelijk , meestal laat in juni, bijna over haar hele lengte zeer ondiep wordt. De rivier dan is alleen geschikt voor watertoerisme en haar oevers vallen helemaal droog. Ook de aangelegde nevengeulen komen, op de diepere stukken na, droog te liggen. De geringere aanvoer maakt de beroepsvaart onmogelijk. Ook de waterstanden ter weerszijden van de rivier dalen vanaf de voorzomer tot medio september en het grondwater wordt gevoed door toestromende infiltratiewater uit hogere gronden, door kwel en door een overigens steeds verder, kleiner wordende rivier. Bijgevolg heeft de landbouw in dit gebied een ‘gematigd mediterraan’ karakter gekregen waarbij akkerbouw, teelt van allerlei warmteminnend klein-fruit en het houden van waterbuffels, meer ezels en zelfs elandantilopen sterk is toegenomen. 


De Afsluitdijk heeft men inmiddels ook van schuiven voorzien zodat men ’s zomers het waterlichaam min of meer volledig kan isoleren van de zee. 


Als gevolg van de al weer decennialang nagestreefde seizoens-fluctuaties, laat in de zomer het IJsselmeerpeil een geleidelijk peildaling zien. In het winterhalfjaar daarentegen staan de uiterwaarden (en alle nevengeulen) vol water en wordt het peil van het IJsselmeer weer aangevuld tot een veel hoger peil dan in een gemiddelde zomer.  Allerlei zoetwater voorraden raken in de loop van de winter weer op peil en men kan weer zilt of brak water uit westelijke regio’s gaan wegspoelen, althans waar zulk zoet water wenselijk is. 

Het waterdistributiesysteem hebben we heel vakkundig afgesteld op de nieuwe condities en vooral onze, sterk op adaptie gebaseerde, waterstrategieën. We maakten nieuwe verbindingen en bracht en naar ‘hartelust’ nieuwe kleppen aan. In de toekomst zullen we zulke kunstmatige ingrijpen in ons waterstelsel wel blijven doen. 


Een nieuw Kampereiland 


Het nieuwe Nederlandse waterregiem heeft in de afgelopen halve eeuw een veelheid aan veranderingen ondergaan, dat vooral effect heeft op enige afstand van de 'aanleiding', namelijk de schuiven bij Westervoort. De zeespiegelrijzing en de verandering aan de Afsluitdijk hebben met zich gebracht dat de hydraulische situatie rondom Kampen sterk is gewijzigd. Waar eens – in samenhang met zeer hoge rivierafvoeren – een bypass gerealiseerd werd, leiden de hoge winterwaterstanden van tegenwoordig ertoe dat de eens nog riviertak-achtige bypass, nu geheel een vrij breed randmeer is. Aan de Kamperzijde is de dijkring rondom Kampen sterk opgehoogd en is de “zuidelijke dijk’ geheel verlegd richting Oldebroek-Elburg. De stad Kampen is hierdoor een soort eiland geworden. Extreem hoog water, wat tegenwoordig geen zeldzaamheid meer is, wordt grotendeels ondervangen via een forse overlaat via het poldergebied van Mastenbroek naar het Zwarte Meer en zo weer via het Ketelmeer naar de Schokkerzee. Op het nieuwe Kampereiland (waarvoor de naam Reeve-eiland gebezigd wordt) is geen plek meer voor landbouw, maar vooral voor zaken die met wonen en werken te maken hebben

Het huidige Reevediep is de naam voor de verbinding, zuidelijk van Kampen, tussen de IJssel en de randmeren. In de beschreven nieuwe situatie gaat er een nieuw Kampereiland ontstaan dat aan de zijde van het Reevediep en oostelijk langs het Vossemeer een nieuw, zeer brede natuurlijk ingerichte riet-moeraszone krijgt. Het overige deel van dit nieuwe eiland is voor wonen en werken ingericht. 


Kustland en waterdistributieland 


Al vanouds vindt er in ons land, nog steeds één van Europa’s grootste importeurs van zoet water, een nagenoeg volledig kunstmatige verdeling van het water plaats. Via kanalen, weteringen, genormaliseerde waterlopenstelsels, stroomt het water naar plekken waar dit nodig is. Er is een goed werkende prioritering waardoor het benodigde water ergens zo veel en lang mogelijk de juiste kwaliteit heeft: aan water voor natuur heeft men andere eisen gesteld dan aan water in de een of andere ‘functieloze’ boezem; water om te ontzilten kent ook een ander eisenpakket; water om er drinkwater van te maken behandelen we met andere zorg, etc. Omdat de IJssel een ander doorstroomregiem kreeg, hebben, daarvan afhankelijke plekken, ook weer een andere hoeveelheid en of kwaliteit van water tot hun beschikking. En zo hebben we, door schade en schande geleerd, ons water zo van hoog-naar-laag weten te distribueren, dat wateroverlast en watertekorten in veel gevallen niet meer aan de orde is. De provincies hebben hun rol als waterbeheerder inmiddels goed opgepakt: ze hebben onder andere in hun eigen organisatie een speciale plek ingeruimd voor het domein ‘water’ en hebben de plek van de waterschappen daarbij volledig overgenomen. 


Afsluitend We kunnen stellen dat ons Nederland erg is veranderd en dat grote delen ervan tegenwoordig anders met water zijn omgegaan. We wonen niet meer in te laaggelegen gebieden en we zijn de zee en de rivieren veel meer en ook veel beter gaan waarderen. Al dat water konden we lang met kaden en achter dijken tegenhouden, want water leek een gevaar. We weten beter, we hebben haar omarmd zoals we onze blauwe planeet inmiddels hebben omarmd. Dat gaf ruimte aan landelijke functies, in ons land en tot ver daarbuiten. 

Plaatje hierboven laat dit stuk NW-Europa zien als de zee (ongehinderd) 6 meter in peil zou toenemen. We moeten – ook bij veel geringere zeespiegelstijging – ons goed realiseren dat we dit risico niet als afzonderlijk land kunnen aanpakken, maar dat ook onze directe buren zowel België als Duitsland de handen uit hun mouwen moeten steken. Als we dit niet gezamenlijk doen, dan stroomt het eventuele zeewater gewoon via een wijd-openstaande achterdeur alsnog naar binnen.


----------------------------------------------
* Boddenkust = getijdeloze, ondiepe zee waar veel slib bezinkt en waar regelmatig zuurstoftekort optreedt
** Vermorsen = sterk vernatten, zodat er plasdras, moerassig land ontstaat
*** Spongiteit = kwaliteit van het landschap om water op te vangen, vast te houden en geleidelijk af te voeren