Het Landschap aan het woord
Planologen
Ik begrijp de planologen niet…
Ik snap de mensen niet meer. En vooral de planologen onder de mensen niet. Nemen ze me wel serieus? Hebben ze wel door wat ik allemaal kan? Het lijkt of ze denken dat ik slechts besta om naar te kijken. Als een schilderij van een oude meester, dat roerloos en goed geconserveerd in een museum hangt. Of als een opgezet beest. Geprepareerd en voor altijd getemd. Alsof ik dood ben!
Maar ik ben springlevend. Ik beweeg. Het water stroomt door m’n aderen. Ik bruis van energie. Ik ben weliswaar oud, maar heb nog zoveel te melden. Alleen: niemand lijkt het te zien of te willen zien. Af en toe toon ik daarom m’n spierballen even. Zodat de mensen niet vergeten dat ik besta. Dan stroom ik expres ergens over. Of ik laat m’n water juist zakken, zodat de boten die op me varen een tijdje stilliggen in de havens. Een beetje te plagen noem ik dat. Maar zo machtig en tot de verbeelding sprekend als vroeger? Nee, dat ben ik al lang niet meer. Die tijd is -jammer genoeg- voorbij.
Ze vinden me nog steeds wel aantrekkelijk hoor, de mensen. Dat is het niet. Maar het is net of ze me niet meer voor vol aan zien. Op de motor en de fiets rijden ze op zondag rondjes over m’n dijken. Omdat ik nog echte bochten heb (getemd door drempels weliswaar) en omdat ze houden van m’n mooie vergezichten. En vergeet m’n natuurwaarden niet. Dan wandelen ze door m’n uiterwaarden, om naar de vogels te kijken.
Maar ik kan zoveel meer dan dat. Ik heb nog zoveel ambitie. Benut mij! Waarom maken jullie mensen niet écht gebruik meer van me, zoals jullie eeuwenlang deden? Zodat ik me kan blijven ontwikkelen, met de tijd kan meegaan. Ik wil me vernieuwen, ik wil meedoen! Ook met de nieuwe opgaven en uitdagingen waarvoor we in dit land staan. Dat mis ik zo. Dat is opgehouden toen de planologen kwamen. Toen ben ik afgedankt en in het museum gezet. Althans zo voelt het voor mij.
Eeuwenlang was ik een aantrekkelijke vestigingsplaats voor de mens. Er werden prachtige steden aan mijn zijde gebouwd, juist vanwege mijn aanwezigheid en potentie. Doesburg, Zutphen, Deventer, Zwolle, Kampen, de een nog mooier dan de ander. Op de beste plekken die ik voor de mensen te bieden had. En als ze daarin stomme keuzes maakten, liet ik de boel overstromen. Ze moeten me wel respecteren natuurlijk. Ik zorgde daarmee voor bereikbaarheid, voor veiligheid (als ik er zin in had) en voor vruchtbare grond. En bracht daarmee grote welvaart naar dit gebied. Er kwamen meer mensen. De steden groeiden. Dorpen langs de IJssel groeiden. Er ontstonden landgoederen tussen de steden, met landhuizen en boerderijen. Er kwamen meerdere bruggen die mij overspanden en die de steden weer extra ruimte en bereikbaarheid gaven. Allemaal zonder een groter plan. Er liep vee in mijn uiterwaarden en mijn landschap werd voortdurend verbouwd. Om het bruikbaar te maken voor landbouw. Om het beter en efficiënter in te richten. Om het mooier te maken en beter beleefbaar. Om de vijand tegen te houden. Om het veiliger te maken voor mens en dier. Al die tijd was ik nodig en van grote betekenis. Geliefd en tegelijkertijd gevreesd.
Dit alles past in de traditie van hoe de mens telkens het landschap gebruikt en naar z’n hand zet. Een spel dat eeuwen heeft geduurd. Op zoek naar de beste plek om te wonen, te werken en te recreëren. Dit spel maakt de geografie van ons land. De planologie ontstond in de vorige eeuw om dit proces te ondersteunen. Met idealen en goede bedoelingen. Om te zorgen voor goede en betaalbare huisvesting en later ook voor een gezonde woonomgeving, waarin alle functies hun eigen plek kregen. In samenhang. Met visie en gericht op ontwikkeling. Maar dit gedachtengoed lijkt inmiddels verdwenen.
De uitzondering bevestigt de regel. Tegen de stroom in ontstaan er soms toch bijzondere initiatieven langs de IJssel die optimaal gebruik maken van mijn kwaliteit, zoals de Natuurderij Keizersrande (foto Daad Architecten)
Het ging denk ik mis toen stad en land elk hun eigen planologie kregen. En toen de planologie werd “omgedraaid”. Dat is de dood in de pot. Planologen zoeken al lang niet meer naar de beste plek voor functies vanuit visie of mogelijkheden, maar naar die plek waar deze functie volgens hen het minste kwaad kan. Een wezenlijk andere benadering. Planologen denken niet langer in kansen, maar in beperkingen. Ze denken niet in combineren, maar in zoneren. Alle labels die ze ooit op me geplakt hebben leggen ze over elkaar heen en dan blijft er misschien wel een heel klein stukje over. Daar moet het dan maar gebeuren. Waarschijnlijk die plek waar al de meeste rommel ligt. Ergens tussen snelweg en bedrijventerrein. Daar zetten ze dan bijvoorbeeld windmolens neer. Of zonnepanelen. Of nog meer bedrijfshallen. En als je rommel bij rommel zet…krijg je nog meer rommel. Zo zijn mensen. Ze laten overal troep achter. Steden en dorpen keren zich met de rug naar me toe in plaats van met te omarmen voor ontwikkeling.
Daarom heb ik heimwee. Heimwee naar de tijd toen mijn landschap nog niet gezoneerd was. Toen was ik nog geen Vogelrichtlijngebied. Nog geen Habitatrichtlijngebied. Nog geen beschermd stadsgezicht. Nog geen Natura 2000 gebied. Nog geen weet ik wat allemaal voor gebied. Toen ik nog gewoon (door)ontwikkeld werd. Met aandacht en kwaliteit. En met af en toe een misser. Ook dat hoort erbij. Maar toen leefde ik nog! Ik werd gekoesterd, gevreesd en geliefd. En continu verbouwd, afhankelijk van wat de tijd nodig had.
Al die zones moeten me beschermen, maar ik voel me eerder verstikt. Niemand ziet nog de mogelijkheden die ik heb. Voor verstedelijking, voor duurzame landbouw, voor energie opwek, voor natuur, voor allerlei vraagstukken van deze tijd. Iedereen wil dat ik altijd zo blijf als ik nu ben. Maar dat past niet bij me. Ik ben een rivier. Ik beweeg. Ik wil vernieuwing. Benut m’n talenten daarvoor. En heb me lief.
Huub Hooiveld
Huub Hooiveld (1969) is planoloog. Hij werkt als strategisch adviseur en docent en woont in het buitengebied van Olst Wijhe, waar de IJssel nooit ver weg is.