Het Landschap aan het woord
de Grote Karakiet
Toen ik zo’n 70 jaar geleden werd geboren in Zwartsluis, duurde het nog bijna 10 jaar voordat ik destijds in deze rivier leerde zwemmen. Ook liep ik na zware, westerstormen langs de rivieroevers om spullen te ontdekken die ergens van boord geslagen waren, of hoe dan ook te water geraakt waren. Ik liep dan over de pakketten van dode rietstengels en dat kraakte aan alle kanten, al die dode, holle maar dikke rietstengels die altijd veel langer waren dan ikzelf. Ik droomde ervan wat mee naar huis te nemen om er een vishengel van te maken: maar tja dat kon natuurlijk niet.
Benedenloop Zwarte Water en dynamiek
De boorden van het Zwarte Water, vanaf waar de Vecht erbij komt tot net voorbij Genemuiden, waren begroeid met brede rietzomen, vooral aan de oostkant van dat water, met aan hun buitenkant een veel smallere zoom van Kleine Lisdodde en Mattenbies, met dan daarnaast nog een metersbreed veld van Gele plomp en alleen op luwe plekken ook Witte waterlelie en heel soms Glanzig -, Doorgroeid – en of Drijvend fonteinkruid.
In brede rietzomen kon je in mijn jeugd de Bruine en zelfs de Blauwe Kiekendief aantreffen, maar die laatste was wel een zeldzaamheid. Grote Karekieten waren er in overvloed.
Van de zomerse zwempartijen, waarbij we steeds verder van de oever gingen zwemmen, herinner ik me nog goed dat het een kunst was om nesten van Meerkoeten de vinden – zo tegen de zomer - met meestal meer dan 12 eieren erin, vaak het dubbele van het aantal eieren die we in trekgaten in de Kop aantroffen. De ‘zomerse’ Meerkoeten bouwden in razend tempo hun nesten als maar hoger, wanneer er door een storm weer extra hoog water op de rivier was gekomen. Als het weer gezakt was, dan bleven die verhoogde nesten opvallend maar wankel in die buitenste rietrand achter. We doken naar de bodem waar we wortelstokken van Lisdodden uit de grond trokken, schoonmaakten en dan kapotbeten om bij de zoetige kern ervan te komen waar het zetmeel zit dat, met speeksel gemengd, een suikerverbinding vormt. Maar zover reikte onze kennis toen nog niet.
In mijn Lagere Schooltijd leerden we als vanzelf hoe bepaalde gebieden er uitzagen en welke beesten er leefden. Nogal selectief neergezet, maar toen wisten we niet beter, want Koekoek, de schilder van al dat moois, had bij de rivieren brede rietzomen maar weggelaten……
Maar wat wel opviel, we zwommen er al vrij vroeg in het jaar als het riet nog maar net op volle lengte en vol in blad stond, was dat er allerlei gevogelte in die rietzomen voorkwamen. Zo hoorden we – ik kende vroeger al snel allerlei vogelsoorten op hun zang – Snor en Sprinkhaanrietzangers, Kleine Karekieten en op afstand altijd één of meer Roerdomp. En in alle rietkragen langs het Zwarte Water hoorde je de Grote Karekiet met hun bijna oorverdovend knallende, bijna krakende kare-kare-kiet-kiet-kiet-kiet, wat zich met tussenpozen herhaalde.
De jaren gingen voorbij en het zwemmen ging over. Wel een paar keer per week ging ik met mijn vader, direct nadat hij zijn warme eten naar binnen had geslokt, langs het Zwarte Water op jacht, hond mee, een beetje sluipend en altijd alert. Naar mate het meer ging schemeren veranderde het jachtwild, altijd eenden of vogels met die gelijkenis, meer en meer in silhouetten die vooral opvielen door hun geluid-makende-vleugelslagen soms gevolgd door een enorme knal, want dan was er vermoedelijk eentje geschoten. De hond was erbij om het dier dan uit het water te halen. Dat is allemaal passé, want waar groeien er nog aaneengesloten rietzomen ? Gaandeweg zagen we de rietzomen smaller worden en de verschillende achter elkaar staande zomen verdwenen en de aan-een-geslotenheid verdween in de loop der jaren en maakte plaats voor eerst nog brede pollen riet die allengs kleiner werden. Als er een schip langs voer, en die werden niet alleen groter maar ook sneller, dan raakte zo’n rietpol helemaal scheef-weggezogen door de zuigkracht van het langsvarende schip, om even later door de golven weer al-heen-en-weer-slingerend terug te veren in haar oude stand. Maar na jaren was die immer kantelende rietpol verdwenen en van de rietzoom was er na jaren ook geen sprake meer. Jacht was ook niet meer zinvol, want eenden die beschutting zochten in en nabij de rietzomen, die waren ook verdwenen. Koeien hadden jong riet, dat landwaarts nog een uitweg dacht te hebben gevonden, weggevreten, want een afrastering was er niet. En riet met alles wat er bij hoorde werd vervangen door gras en de rivieroever was inmiddels kaal en in haar naaktheid erg kwetsbaar voor de zuig- en golfwerking van schepen. Het eens zo gevarieerde achterland met de talrijke weidevogels was van overstromingen afgescheiden geraakt door hoge zomerkades.
Van mijn vader weet ik, de Afsluitdijk was er nog niet, dat het Zwarte Water voorbij Genemuiden uitmondde in de Zuiderzee en dat daar veel biezenvelden waren die vrijwel alle door mensen uit Genemuiden geëxploiteerd werden. De biezen waren Mattenbies en werden ‘Buzen’ genoemd. Verder westwaarts kwamen er Steenbiezen bij om tenslotte, op het zandiger vlakten van de IJsselmonding, vervangen te worden door het Fransje. In die biesvelden was het goed ‘stropen’ want dan, als er verder niemand was, kon je ruiende eenden bijeen drijven in zulke pollen om ze dan met de hand te gaan vangen. Het rivierwater, tot ver na het einde van de Zuiderzee, was tot de strenge winter ’62-’63 kraakhelder en rijk aan zuurstof. De ondiepte tussen het oude en nieuwe land was één aaneengesloten veld van kranswieren waar altijd duizenden eenden, passend bij de waterdiepte, al grondelend of duikend – denk aan Krooneend, Wilde eend, Krakeend, Talingen, Kuifeend, Tafeleend en heel soms Witoogeend - aan voedsel kwamen en de vele Kleine en Wilde Zwanen, met hun lange nekken, aasden op de wortelknolletjes van fonteinkruiden aan de randen van dat kranswierveld. Waterverontreiniging maakte een eind aan die bijna paradijselijke schoonheid en in de nazomer joegen we als jonge jongens op naar adem snakkende vissen als Snoek en Baars en de visnetten van de vissers van toen, puilden in korte tijd uit van de vluchtende vis, om alsnog dan daarin de dood te vinden, netten vol Paling, maar ook (nog) Kwabaal, allerlei witvis, noem maar op.
Jeugdherinneringen zijn het geworden. Decennialang gebruik van deze rivier heeft getoond hoe de keuze tussen economisch gewin en ecologische schoonheid uitviel. Gelukkig kwamen er wetten en vooral het besef dat een rivier niet voortdurend geknecht kan worden.
Maar wat is het moment dat de wal het schip keert…..? Is dat moment nu eindelijk aangebroken, nu RWS het onzalige voornemen heeft de rivier, haast als het Meppelerdiep, in stalen damwanden te gaan inpakken. Is dat wat we willen?
De eigenaar-beheerder van dit water, Rijkswaterstaat, (RWS) heeft gemeend om de oevers, voor zover die nog een rest van een vitale rietzoom hebben, te moeten gaan scheiden van de vaargeul. De dynamiek die al was gedecimeerd sinds de Afsluitdijk, wordt hierdoor nog verder teruggebracht. En dat heeft gevolgen: de dynamiek die ooit de rietzomen langs de rivier mogelijk maakte, vooral die ijle buitenzoom met waterriet, dreigt met de voorgenomen plannen volledig te verdwijnen. En daarmee zal ook het (potentiële) habitat van de Grote Karekiet gaan verdwijnen en plaats gaan maken voor gematigde condities waar ‘moeras’ bij hoort en niet het leefgebied van bijzondere soorten. Beter ware het dat RWS de scheepvaart aan banden ging leggen in plaats van weer te kiezen voor het economische gewin.
Mijn jeugdherinneringen zullen wel blijven, maar nu gaat het om heel andere zaken. En als je dat, professioneel, zou toetsen aan vereisten inzake N2000, dan denk ik dat het verfoeilijke voornemen ras de prullenbak in zal verdwijnen. En daar hebben meer partijen baat bij: zij die van een slingerende maar intacte rivier kunnen genieten, zij die weten dat rietzomen naast habitat voor vogels ook voor gespecialiseerde vissen (vooral Snoek) essentieel zijn, voor de watersporter, voor visminnaars die weten dat zulke rietzomen als paaiplek van belang zijn. En wat te denken van deze maatregelen, - een ruim boven water uitsteken damwand -, als het peil van het IJsselmeer nog eens verhoogd gaat worden. Zijn deze peperdure investeringen dan wel zinvol geweest?
Laten we voor dit prachtige gebied toch een zinvollere weg inslaan en deze unieke riviermonding vanaf de Vecht weer benutten op een voor natuur respectvolle manier die weer ruimte laat voor een soort als Grote Karekiet en haar lotgevallen. Want wat is er straks mooier dan dat we weer een rivierdelta hebben waarin je zonder problemen kunt gaan zwemmen en kunt gaan genieten van het krakende geluid waaraan de soort haar Nederlandse naam te danken heeft: kare-kare-kiet-kiet-kiet-kiet…..
Albert Corporaal
inwoner van Hasselt en geboren in Zwartsluis.