Het Landschap aan het woord

Ik stroom dus ik ben 


“Mijn oorsprong ligt in een ver verleden. Ik stam af van een beroemde rivier, machtig, trots, met Europese wortels. Wat een verschrikkelijke kou heeft die oude stammoeder moeten trotseren. Maar toen het klimaat veranderde en het land opwarmde, mocht zij zich verblijden in exotisch bezoek. Zelfs nijlpaarden kwamen hier lekker badderen. Dat waren nog eens tijden! Diep onder in mijn buik bewaar ik nog wat botjes, als stille getuigen van wat die Oerrijn heeft meegemaakt. Ja, dit soort verhalen blijven we bij elke golfslag vertellen; wie goed luistert kan ons horen fluisteren. Die geschiedenis stroomt nog altijd door mij heen.

 

Zelf kwam ik ter wereld na barre barensweeën, toen mijn ouder zich geen raad wist en voor mij een nieuwe weg baande, dwars door opgewaaide zandruggen heen. Daar lag ik dan. Ik begon te bewegen, zocht mijn weg naar het noorden. Even dacht ik in mijn kinderlijke fantasie nijlpaarden te zien maar nee, het waren Vikingen met bolle zeilen, op rooftocht. Dat ik dit al zo jong moest dulden heeft voor altijd een kras in mijn ziel gekerfd. Maar het tij keerde. Ik kan zelfs zeggen dat mijn hoogtijdagen in mijn tienerjaren lagen. Hoeveel Hanzeschepen heb ik niet gedragen, als een kameel door streken die steeds rijker werden. Ik gleed langs de mooiste steden, genoot van de handel, de welvaart, de geur van vis en boter en wijn.

 

Eerlijk gezegd was ik in die tijd soms ook baldadig. Net als de schepen wilde ook ik de wijde wereld in, ontdekken wat links en rechts te zien is. Maar mensen begonnen houten priemen in mijn zij te steken - kribben noemden ze die - om mij te dwingen op m’n plek te blijven. Ik wilde uit de band springen want je bent jong en je wilt wat, maar zelfs dat werd mij niet gegund. Toen kooplui niet meer kwamen en het langs mijn boorden steeds stiller werd, begon ik mij eenzaam te voelen. 

 

Gelukkig had ik nog altijd een goede band met mijn moeder. Ze stroomde ten zuiden van mij, en omdat ze me constant bleef voeden had ik het ondanks alles best naar mijn zin. Je kunt het ook té druk hebben. Maar ach, ze was al op hoge leeftijd, en ik kreeg in de gaten dat ze elk jaar minder gaf. Dat was haar schuld niet, ze deed wat ze kon, maar mocht zij opdrogen dan ging ik er zelf ook aan. Natuurlijk had ik meer familieleden, ooms die mij ondersteunden zoals de Berkel en de Oude IJssel. Maar dat was niet genoeg. Het werd zo erg dat ik ‘s zomers op apegapen lag en boeren met hun vee dwars door mij heen naar de overkant baggerden. Dát deed misschien nog ‘t meest pijn: dat mensen mij niet meer zagen zitten. 

Toch mag ik van geluk spreken. Ik bleek tóch nodig te zijn. Er werd lang over oplossingen gepraat, veel te lang maar dat gebeurt vaker - ik heb er mee leren leven. Pas toen ik het loodje dreigde te leggen, sloeg een prinselijke stadhouder de koppen tegen elkaar en werd het pleit in mijn voordeel geslecht. Ik ben hem daarvoor nóg dankbaar. De levenslijn met moeder werd hersteld en gulzig als een baby dronk ik haar Rijnwater in, wat voelde dat goed. Zo kon ik op mijn beurt weer de boeren voeden, en ik moet zeggen dat zij daar zeer kunstig mee omsprongen. Ik zag de landerijen om mij heen opbloeien, met groene weiden, vette koeien, volle fruitbomen. Daar kon geen andere rivier tegenop. Mag ik daar een beetje trots op zijn?

 

Was het maar bij die ene ingreep gebleven. Maar nee, ineens vonden mensen dat ik te traag werd. De moderne tijd, je weet wel. Geloof het of niet, maar mijn mooiste rondingen moest ik afstaan. Ze werden geamputeerd en sindsdien liggen ze als versleten ledematen langs mijn lijf, maar ik kan er niet meer bij. Af en toe bevangt mij heimwee naar de gouden tijden, toen ik schepen bulkend van vracht naar de handelskades bracht. Ik gloei van zulke herinneringen. Maar ik weet ook dat je het tegenwoordig niet meer alleen voor het zeggen hebt. Het enige wat je als rivier kunt hopen is dat men zorgvuldig met je omgegaan, dat rekening wordt gehouden met je wensen.

 

De laatste jaren gaat het gelukkig goed met mij. Ik tors inmiddels heel wat ervaringen met me mee, dat maakt mij wijzer, volwassener. Verantwoordelijk ook, voor ieders welzijn. Dus als ik plezierjachten mag meevoeren in plaats van vrachtschepen, prima. Zo kabbelt het leven aardig voort, er gebeurt genoeg waar ik plezier aan beleef. Maar niet iedereen is aardig. Snel stromen blijft mijn hoofdtaak. En als ik iets extra’s te bieden heb en soms toch over het randje mag gaan zodat ik mij heerlijk voel opzwellen - je weet niet hoe fijn dat is! - dan glijd ik over kale, ongezellige velden. Ik voel me dan net een geplukte kip. Wat mis ik de bomen en de struiken aan mijn zijden. Want weet je, uiterwaarden horen vanouds bij een rivier, ze hebben mij gemaakt tot wat ik ben: de mooiste rivier van het land.”

 

 

Tjirk van der Ziel
geograaf en ruraal socioloog, auteur van ‘De roep van een rivier’ en ‘Atlas van de IJssel’