Het Landschap aan het woord
Gelaagdheid
Ik ben de IJssel óf Hisla, tenminste dat is wat jullie mij in het Nedersaksisch noemen als jullie naar het topje van mijn bestaan kijken. Een kleine laag met enkel wat water dat van zuid naar noord stroomt. Afgetopt ook nog eens. Ik zou veel meer water krijgen als jullie de Pannerdense Kop niet zo lastig neer hadden gelegd. Of juist minder water als ik daar zin in had. Het gekke is dat ik mij veel meer voel dan alleen dat kleine waterstroompje van 127 km lengte, honderd meter breedte en vijf meter diepte. Ik ga namelijk meer dan honderd meter de grond in en ben soms wel vier kilometer breed. Dat is echter niet wat jullie zien. Maar toch ook weer wel. Opvallend is namelijk dat jullie mij opdelen met termen als oeverwallen, komklei en overslaggronden. Alsof dat niet bij mij hoort. Los van mij staat. Maar dat is niet het geval. Ik ben een gelaagd wezen dat niet in jullie standaard definitie van levende wezens hoort. Maar ik heb geen kop en staart of twee of vier poten. Ik ben een stromend wezen zonder begin en eind, maar wel met een sterke persoonlijkheid.
Laat mij uitleggen hoe dat werkt. Ondergronds is alles met elkaar verbonden. Van de eerste diepe laagte dat door bevroren ijs ongeveer 130.000 jaar geleden werd uitgesleten tot aan het smeltwater dat nog maar zeven dagen daarvoor in Zwitserland was. Tijd is daarom voor mij een revolverend begrip en geen lijn, zoals jullie het graag zien. Hetzelfde water dat ik via de diepen van het Kampereiland los laat in het IJsselmeer zie ik even later weer terug bij de Pannerdense Kop. En dat water neemt zand en klei mee, dat ik weer afzet en op die manier laagjes mee bouw. Laagjes op elkaar, naast elkaar en soms verplaats ik het als het niet goed ligt. Dat laatste is de afgelopen eeuw wat moeilijker geworden.
Die nare kribben waar jullie mijn waterstroom mee vastleggen, voorkomen dat ik goed in contact kan staan met de rest van mijn bestaan. Dat deden jullie eerst alleen in mijn bochten bij Dieren, Zutphen, Deventer, Fortmond en Zalk. Maar vrij snel later ook bij de rest. Vanaf dat moment genoot ik alleen bij Cortenoever, Gietel, Gorssel en Wilsum nog enige vrijheid. Maar ook die vrijheid hebben jullie snel afgepakt. Ik zit nu ingepakt in kribben. Het is eigenlijk de overtreffende trap van de dijken die jullie een paar eeuwen geleden hebben aangelegd. Mijn overstromingswater heeft al een tijd geen contact meer gehad met de achterste kleigronden. Soms probeerde ik er nog wel doorheen te komen, maar de doorbraken die ik forceerde werden snel vakkundig weer dichtgemaakt. Alleen de kolken herinneren nog aan mijn pogingen. Vooral bij Werven heb ik mijn best gedaan. Uiteindelijk werd de dijk teruggelegd en sta ik daar weer in contact met mijn buurman de Veluwe. Een kleine, maar belangrijke overwinning voor mij.
Na de dijken verdwenen mijn broekbossen. Een bovengrondse laag van mij, waarmee ik heerlijk in contact stond met de wind en soms ook de wolken als ze laag aan de grond kwamen. Maar jullie haalden ergens anders gras en mais vandaan en dat werkt voor mij toch niet hetzelfde. Om die te laten groeien moesten er weteringen komen. De Grote Wetering, de Evergunne, de Terwoldse Wetering, de Zandwetering en de Nieuwe Wetering. Mijn bovenste laag heeft daarmee niet alleen contact met de wind en de wolken verloren, maar droogt daarmee ook nog eens uit. Vóór de bedijking en de kribben kon ik dat probleem snel oplossen, maar nu lukt het mij niet meer. Ik ben daardoor aangewezen om ondergronds met dat deel van mijn bestaan contact te maken. In één van mijn twee oudste helften lukt dat goed. Het is het gedeelte van Westervoort tot Voorst dat, totdat daar de zandrug doorbrak, juist richting de Rijn afwaterde. Het is nog niet zo lang geleden. Ongeveer 600 na Christus in jullie jaartelling. In het andere deel, van Voorst tot Kampen, heb ik nog veel veen in de ondergrond zitten. Dat is ook fijn. Beide helften zijn een belangrijk onderdeel van mijn bestaan. Ook al zie je ze van bovenaf niet meer.
Van de boerderijen heb ik gek genoeg geen last. Het is met name mijn natuurlijkheid die ik mis. De kruiende ijsschotsen als het koud weer was, de trekkende riviervissen die vertelden hoe het met de Noordzee was en eens in de zoveel tijd het contact met de Vecht, mijn andere buurman. Van hem hoorde ik dan over de Dinkel en de Regge. Ik vertelde dan over de Berkel en de Oude IJssel. Het laatste dat ik vernomen heb, is dat ze allemaal zijn vastgelegd.
Voor ons bestaan hebben we het overigens niet nodig om weer volledig in alle vrijheid te meanderen. We zijn al blij als we samen met jullie tot een compromis kunnen komen. Het is toch geven en nemen in een democratie, zoals jullie zeggen. Maar nu zijn jullie wel erg doorgeslagen. Ik sluit jullie bloedbaan toch ook niet volledig af?
Martijn Horst
Erfgoedspecialist bij Neder|land|schap waar de landschapsgeschiedenis van de Oost-Nederlandse zandgronden centraal staat. Heeft op vijf plekken langs de IJssel gewoond.